Deze getuigenissen en beelden werden verzameld in het kader van het mondeling geschiedenisproject rond generatiebedrijven.
Foto 1: huldiging personeel in 1966, rechts achteraan bemerken we brouwer Honoré Bevernagie met voor zich, de nog jonge, Geert Bevernagie (vierde generatie). Arseen Bevernagie staat niet op de foto omdat hij de fotograaf van dienst was
Foto 2: het uitvoeren van het bier gebeurde nog lang met een steekkar op rubberbanden
Foto 3 en 4: Arseen Bevernagie, zaakvoerder tijdens de derde generatie, komt nog iedere dag naar de drankencentrale om met de klanten te praten, de sfeer op te snuiven en het leeggoed te sorteren. Arseen in zijn jongere jaren en op vandaag
Na het overlijden van brouwer Hector Bevernagie in 1959 hebben zijn twee zonen de brouwerij overgenomen: Arseen Bevernagie nam de boekhouding en de verkoop waar en Honoré Bevernagie was de man van het brouwen. Honoré zette het eigen streekbier “Oude Piro”, dat Hector begonnen was met brouwen, op punt en maakte er een heerlijk oud-Vlaams bruintje van dat op vandaag nog steeds de smaakpapillen beroert. Honoré had de studies voor brouwer afgemaakt in Gent. Arseen studeerde Grieks-Latijn in het college van Tielt. Hij heeft daar zijn poësis (het vijfde jaar van de klassieke humaniora) uitgedaan, maar door de oorlogsomstandigheden (ze konden vaak de school niet bereiken) heeft hij zijn laatste jaar niet afgewerkt en is hij in de brouwerij aan de slag gegaan.
Arseen vertelt dat het niet altijd gemakkelijke tijden waren: “Na vier uur in de namiddag, als je al een hele dag getjoold had in de brouwerij, was dat het moment om de boeken te doen en daarna je propere kleren aan te trekken om dan de cafés te gaan bezoeken om promotie te voeren en te verkopen. Vaak was het twaalf uur ’s nachts of later als ik weer thuis was, maar ’s morgens moest ik er weer om halfzeven fris en monter staan. Ons vader Hector stond daarop dat we stipt op tijd begonnen. Met de jaren ben ik mijn werk in de brouwerij beginnen afbouwen zodat ik meer tijd vrij kreeg om mij toe te leggen op de verkoop en de boekhouding. Dat kon natuurlijk alleen maar omdat we met meer werknemers begonnen te werken.”
Er waren in de derde generatie vijf knechten aan het werk voor de beide broers. Eén van de knechten deed niets anders dan bier uitvoeren met een steekkar op rubberbanden.
Er zaten ongelooflijk veel muizen in de opslagplaats van het graan in de brouwerij. Dus moest men zorgen voor katten die konden op muizenjacht gaan. Maar op de duur begonnen die katten zich ook snel te vermenigvuldigen en waren er veel te veel. Vader Hector gaf zijn zoons de opdracht om het kattenbestand wat uit te dunnen. De gevangen katten werden dan zonder kop geserveerd aan de Duitsers die op logement zaten en die smulden dat het een lust was van die heerlijke ‘kaninchen’.
Arseen vertelt ook nog de anekdote van het “dreimädelhaus”. De Duitsers die op logement waren in de brouwerij wilden ook graag wat vertier. Arseen moest ze dan de weg wijzen naar café “de Burgersgilde” in de Statiestraat, waar ze drie mooie jonge dochters hadden van een jaar of 20, nog niet getrouwd, en die bijzonder geliefd waren bij de jonge Duitse soldaten.
Arseen herinnert zich ook nog hoe het bier vroeger werd uitgevoerd met paard en kar. En het gebeurde wel eens dat het paard eerder thuis was dan de chauffeur. De chauffeur bleef “plakken” in een café en het paard kwam alleen naar huis. De “boever” was eens blijven plakken in een café langs de Bruggesteenweg in Gits en het paard was alleen met de faragon (= een kar om vaten op te leggen die je er dan gemakkelijk kon aftrekken) teruggekeerd naar de brouwerij in Lichtervelde. Het paard deed altijd dezelfde ronde en kende zijn weg naar huis. De boever is dan ook te voet mogen terugkeren naar Lichtervelde . De tijden waren toen heel anders, er was nog veel minder tijdsdruk. Maar dat uitvoeren van het bier met paard en kar was ook niet altijd even aangenaam: in de winter moesten ze ook bier uitvoeren naar Roeselare, Rumbeke, Oekene… Dat waren al lange ritten en de boever zat altijd maar in weer en wind met een lakentje over zijn benen. De vader van Arseen heeft dan een kar gekocht met een kapje overbouwd zodat de boever toch beschutting had tegen weer en wind. En nog later stelden ze voor om een kleine camion te kopen om het bier uit te voeren, maar de boever wilde dat niet of hij zou stoppen met werken. En de dag dat hij op pensioen is gegaan, hebben ze met de brouwerij een kleine vrachtwagen gekocht.
De brouwerij had op haar hoogtepunt vijf werknemers in dienst en zo’n dertig verplichte cafés. Er werd enkel bruin bier gebrouwen waarvan de “Oude Piro” de bekendste was.
In 1980 hebben Honoré en Arseen samen beslist om de brouwersactiviteiten stop te zetten, hoofdzakelijk omdat de brouwerij volledig moest vernieuwd worden in de jaren 1980, en ze wilden die grote investeringen niet meer aangaan. Honoré was van 1926 en is nog blijven meewerken in de zaak tot aan zijn pensioen in 1990. Arseen is al een flink stuk in de 80 en komt nog iedere dag naar de zaak om met de klanten te babbelen, de sfeer op te snuiven en het leeggoed te sorteren.