Sylvère Dezegher uit Dadizele was 12 jaar wanneer de oorlog startte.
We leefden in een bezet land. Dat wil zeggen dat we ons moesten schikken naar de wetten en het gezag van de bezetters: vrijheid van handel was stopgezet, we moesten onze vruchten aangeven, onze koeien, varkens, hebben, duiven enz. als men betrapt werd op het geheime bezit van één of ander, volgde onmiddellijk een grote boete. In zware gevallen werd men zelfs naar Duitsland gestuurd.
We moesten bijvoorbeeld alle melk inleveren en de melkafromer werd door de Duitsers voorzien van een zegel. We hadden dus vier koeien en geen boter meer! Maar we waren slimmer dan ze dachten: met de punt van een schaar werd de loden zegel opengemaakt en het koordje eruit genomen, zo konden we weer romen en hadden ze weer boter voor eigen gebruik. We hielden een oogje in het zeil en na het afromen herstelden we alles zoals oorspronkelijk.
Ook met aardappelen moesten we een trucje toepassen: we moesten altijd aangeven hoeveel aardappelen werden geplant per are of per hectare. In die tijd was de opbrengt niet zo hoog, als je 3000 kg per hectare had, was je dik gelukt. Een deel van de opbrengst mochten we houden voor eigen gebruik maar ook daar hadden we iets op gevonden. We hielden er wat achterwege en verkochten die dan door aan mensen die geen aardappelen hadden of aan smokkelaars zoals Jules Depres, bijgenaamd Jul van pater Seps van de Hoogte. […] hij kwam ’s nachts twee keer langs om ze op te halen met een kar met twee honden. Hij voerde ze dan naar Menen via slechte wegen en soms in de barre winterkou. Hij liep daarmee enorme risico’s en bij het einde van de oorlog is het hem fataal geworden. Hij werd neergeschoten aan de overweg van Tourcoing.
(Uit: Een kleine jongen in de Groote Oorlog, Daisy Decoene)