Edward Vermeulen schreef in zijn boek ‘Piot’ over de vrouwen die tijdens de oorlog ‘ter beschikking stonden’ van de Duitse soldaten:
Och ja, er liepen al eenige getypeerde kattenpoezen, huispoezen voor ergens een feldwebel of onderofficier apart; poezen van effenop voor de simpele soldaten; chieke poezen voor de Groote Koppen. Die poezen vond men zoo een beetje de gemeente rond bedeeld, en seffens schenen ze uit en blekte zwart-oopt-wit tegenover het aantal eerlijke meisjes, die van den Duits weggebleven lijk van een vorten mol.
(uit: Vleugels boven Hooglede-Gits, 1914-1918)