In zijn dagboek vertelt de Izegemse dokter Jules Gits over de slechte omstandigheden waarin dwangarbeiders moesten werken.
26 december 1916. De werkers die aan ’t front arbeiden, klagen bitter over de ellendige toestand waarin zij daar verkeren. ’t Is algelijk welk weer het maakt, zij moeten voortwerken. ’t Mag stormen en buisen, sneeuwen en regenen, immer moeten zij buiten blijven. Wanneer zij versteven zijn van natte en koude, hebben zij geen vuur om zich te verwarmen, en wordt hun enige minuten rust gegeven om te eten en dan nog moeten zij buiten blijven staan. Maar die daar blijven slapen zijn nog het meest te beklagen. Opeengetast in hangaars, op koude grond mogen zij zich uitstrekken. Zij mogen slapen, weinig gedekt, de natte klederen dragende waarmee zij binst de dag werken. Dat er veel werklieden aan zulk leven een plaag zullen halen en tengevolge van ziekten sterven zullen, lijdt geen twjifel. En dat zien wij heden in Emelgem gebeuren. De drie en twintigjarige Dutilleux, een kloeke streuze jongen had aan ’t front een dubbel pleuris opgedaan, en deze morgen is de arme jongeling overleden.
(uit:Het oorlogsdagboek van Jules Gits. Izegem 14-18. Deel 1, Jean-Marie Lermyte)