Noodgeld is geld dat wordt aangemaakt door een andere instantie of persoon dan de staat zelf om een nood aan betaalmiddelen (vaak kleingeld) op te vangen.
Gedurende de eerste Wereldoorlog was in Duitsland de behoefte aan metaal t.b.v. de oorlogsindustrie enorm, waardoor steeds meer kleingeld (munten) uit circulatie genomen werden. Om de behoefte aan kleingeld op te vangen werden met name noodmunten van zink geslagen, alsmede biljetjes tot een waarde van maximaal, 1 Mark. Deze uitgifte werd verzorgd door plaatselijke overheden. Na de Eerste Wereldoorlog was er sprake van een grote inflatie in de Duits sprekende landen, waardoor de overheid gedwongen was om steeds grotere biljetten uit te geven. Dit geld werd uitgegeven door de Staat, door de Reichsbahn, banken en lagere overheden. Dit alles noemen we geen noodgeld, maar inflatiegeld.
Hier vindt u biljetten terug van 5, 20 en 100 mark.