In zijn dagboek getuigt de Izegemse dokter Jules Gits over de tram die instond voor het ziekenvervoer.
In de voormiddag stonden in de nieuwstraat op het nieuw kwartier al de mensen verstomd te zien. Op het verste van de Boulevard zagen zij iets afkomen al rokened en dampend, dat traag naderde en dat hun volkomen onbekend scheen. Doch plotseling wisten allen wat het was “ ’t is de tram, riep het volk, ’t is de tram!” en inderdaad het was de tram. Zoveel weken was hij weggebleven en daar was hij terug. Doch ’t was enkel een machine, maar ’t was een gepinte machine. Niet min dan tien vaandels waren er aan vastgemaakt. Doch ’t waren allemaal vaandels van ’t Rode Kruis. De machine deed een proefreis om te ondervinden of de riggels nog in goede staat verkeerden, en om alsdan in het toekomende een regelmatige dienst in te richten voor het overbrengen van gekwetsten naar onze stad.
(uit: Het oorlogsdagboek van Jules Gits. Izegem 14-18. Deel 1, Jean-Marie Lermyte)